Google
Stuur een mail naar de Begeleidingsdienst voor Vrijescholen: P. van Meurs
                                                                  
Schrijven van teksten Stofvinding:

Klas 2 stofvinding    

Een voorbeeld:
In de tweede klas hebben de kinderen vaak associatieoefeningen gedaan om stof te leren vinden waarover ze zouden kunnen schrijven. In de vierde klas haal ik dit even terug. De kinderen zijn er nu ook aan toe om wat directer op het proces te reflecteren. Ik doe deze oefening aan het begin van de periode nog voor ik een schrijfopdracht heb gegeven. Zulke oefeningen lenen zich ook goed voor de momenten dat de kinderen merkbaar moeite hebben op ideeën te komen. Door de vaart van de oefening, wordt het schrijven later in de les ook weer vloeiender. Want vaak is het de angst ‘iets fout’ te doen, waardoor kinderen niet hun eigen impulsen durven te volgen.

Leerkracht:

“Iedereen mag wel even oefenen om erachter te komen of je zelf snel of juist niet snel een idee hebt. Ik zeg een woord en jullie noemen het eerste dat bij je opkomt. Daar gaan we. Zit je klaar?

 

Het woord is schaduw.

 

(De leerlingen zitten stil te schrijven en leggen als ze klaar zijn hun pen neer)

Leerkracht:

Ik denk dat jullie het al snappen, maar voor alle zekerheid kijk ik eventjes. Ik ga een paar kinderen maar vragen. Anna?

Anna:

Een zwarte man.

Leerkracht:

Wat had jij Sebastiaan?

Sebastiaan:

Zwart.

Leerkracht:

En Davy?

Davy:

Donker.

Leerkracht:

En Jade.

Jade:

Zwart.

Leerkracht:

En Sakina, wat had jij?

Sakina:

Licht en zonnig, want als het zonnig is dan zie je een schaduw van jezelf.

Leerkracht:

Ja. Ja. Ja. Kan dit ooit fout zijn wat je opschrijft?

Leerlingen:

Nee (in koor).

Leerkracht:

Waarom niet?

Anna:

Een ander weet niet wat jij denkt.

Leerkracht:

Heel goed.

Ciro:

Kan nooit weten jij denkt.

Job:

Je denkt altijd goed, want als je het opschrijft, dan moet je het wel hebben bedacht.

 

(Nu mogen de kinderen door associëren op het gegeven woord ‘kast’. Na tien minuten mag Anna voorlezen wat ze heeft bedacht.)

Anna:

Kast, kleren, planken, recht, streep, potlood, kleuren, regenboog, half rondje, halve pizza, punt, scherp, mes, snijden, ribbeltjes, punten, dood, verdriet, tranen, water, kraan, druppels.

 

(een aantal leerlingen steekt hun vinger op, het is verder stil)

Leerkracht:

Nou mag jij zelf beurten uitdelen. Dat hoef ik niet te doen.

 

(Anna wijst naar Merel)

Merel:

Hoe kwam je aan dood?

Anna:

Nou ehm, bij punten toen moest ik denken aan van die punten, want dat je aan zo’n, dat je, dat je daar, dat je daar zo’n hoofd op komt in verhalen.

Job:

Een staak.

Sebastiaan:

Zo’n ding heet een staak.”

 

(Anna geeft Job de beurt)

(In schema schrijven bij oriënteren op schrijven: Klas 2 stofvinding)